حم(1) Haa Miem |
وَالْكِتَابِ الْمُبِينِ(2) Bij het duidelijke Boek |
إِنَّا جَعَلْنَاهُ قُرْآنًا عَرَبِيًّا لَّعَلَّكُمْ تَعْقِلُونَ(3) Voorzeker, Wij hebben het tot een duidelijke verkondiging gemaakt, opdat gij het moogt begrijpen |
وَإِنَّهُ فِي أُمِّ الْكِتَابِ لَدَيْنَا لَعَلِيٌّ حَكِيمٌ(4) En voorwaar, dit is in het Boek der Boeken bij Ons, verheven, vol van wijsheid |
أَفَنَضْرِبُ عَنكُمُ الذِّكْرَ صَفْحًا أَن كُنتُمْ قَوْمًا مُّسْرِفِينَ(5) Zullen Wij u dit dan niet in herinnering brengen, omdat gij een buitensporig volk zijt |
وَكَمْ أَرْسَلْنَا مِن نَّبِيٍّ فِي الْأَوَّلِينَ(6) Hoevele profeten hebben Wij tot de vroegere geslachten gezonden |
وَمَا يَأْتِيهِم مِّن نَّبِيٍّ إِلَّا كَانُوا بِهِ يَسْتَهْزِئُونَ(7) En er kwam tot hen nooit een profeet of zij bespotten hem |
فَأَهْلَكْنَا أَشَدَّ مِنْهُم بَطْشًا وَمَضَىٰ مَثَلُ الْأَوَّلِينَ(8) Daarom vernietigden Wij de sterksten onder hen ofschoon het voorbeeld van de vroegere volkeren reeds voorafgegaan was |
وَلَئِن سَأَلْتَهُم مَّنْ خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ لَيَقُولُنَّ خَلَقَهُنَّ الْعَزِيزُ الْعَلِيمُ(9) En indien gij hun vraagt: Wie schiep de hemelen en de aarde? zullen zij zeker zeggen: De Machtige, de Alwetende |
الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ الْأَرْضَ مَهْدًا وَجَعَلَ لَكُمْ فِيهَا سُبُلًا لَّعَلَّكُمْ تَهْتَدُونَ(10) Die de aarde voor u als wieg heeft gemaakt en uw wegen daarop (aangaf), opdat gij de goede weg moogt volgen |
وَالَّذِي نَزَّلَ مِنَ السَّمَاءِ مَاءً بِقَدَرٍ فَأَنشَرْنَا بِهِ بَلْدَةً مَّيْتًا ۚ كَذَٰلِكَ تُخْرَجُونَ(11) En Die water in juiste maat van de hemel nederzendt, waardoor Wij een dood land doen herleven. Zo zult ook gij worden opgewekt |
وَالَّذِي خَلَقَ الْأَزْوَاجَ كُلَّهَا وَجَعَلَ لَكُم مِّنَ الْفُلْكِ وَالْأَنْعَامِ مَا تَرْكَبُونَ(12) En Die alles in paren schiep en u schepen heeft gegeven en dieren waarop gij rijdt |
لِتَسْتَوُوا عَلَىٰ ظُهُورِهِ ثُمَّ تَذْكُرُوا نِعْمَةَ رَبِّكُمْ إِذَا اسْتَوَيْتُمْ عَلَيْهِ وَتَقُولُوا سُبْحَانَ الَّذِي سَخَّرَ لَنَا هَٰذَا وَمَا كُنَّا لَهُ مُقْرِنِينَ(13) Opdat gij stevig op hun rug moogt zitten en dan, wanneer gij er stevig op zit, de gunst van uw Heer moogt gedenken en zeggen: Glorie zij Hem, Die dit in onze dienst heeft gesteld want wij konden die zelf niet onderwerpen |
وَإِنَّا إِلَىٰ رَبِّنَا لَمُنقَلِبُونَ(14) En voorzeker wij moeten tot onze Heer wederkeren |
وَجَعَلُوا لَهُ مِنْ عِبَادِهِ جُزْءًا ۚ إِنَّ الْإِنسَانَ لَكَفُورٌ مُّبِينٌ(15) En sommigen maken van Zijn dienaren gelijken aan Allah. Waarlijk de mens is klaarblijkelijk ondankbaar |
أَمِ اتَّخَذَ مِمَّا يَخْلُقُ بَنَاتٍ وَأَصْفَاكُم بِالْبَنِينَ(16) Heeft Hij uit de wezens die Hij schiep dochters genomen en u met zonen geëerd |
وَإِذَا بُشِّرَ أَحَدُهُم بِمَا ضَرَبَ لِلرَّحْمَٰنِ مَثَلًا ظَلَّ وَجْهُهُ مُسْوَدًّا وَهُوَ كَظِيمٌ(17) Doch wanneer aan een hunner nieuws wordt gegeven van hetgeen hij over de Barmhartige vertelt, is hij toornig en wordt zijn gelaat donker |
أَوَمَن يُنَشَّأُ فِي الْحِلْيَةِ وَهُوَ فِي الْخِصَامِ غَيْرُ مُبِينٍ(18) (Schrijft gij iemand aan God toe) die omhangen met sieraden wordt grootgebracht en die zich bij een twist moeilijk kan uiten |
وَجَعَلُوا الْمَلَائِكَةَ الَّذِينَ هُمْ عِبَادُ الرَّحْمَٰنِ إِنَاثًا ۚ أَشَهِدُوا خَلْقَهُمْ ۚ سَتُكْتَبُ شَهَادَتُهُمْ وَيُسْأَلُونَ(19) En zij maakten de engelen, die dienaren zijn van de Barmhartige, tot vrouwelijke wezens. Waren zij dan van hun schepping getuige? Hun getuigenis zal worden opgetekend en zij zullen tot rekenschap worden geroepen |
وَقَالُوا لَوْ شَاءَ الرَّحْمَٰنُ مَا عَبَدْنَاهُم ۗ مَّا لَهُم بِذَٰلِكَ مِنْ عِلْمٍ ۖ إِنْ هُمْ إِلَّا يَخْرُصُونَ(20) Zij zeggen: Indien de Barmhartige had gewild zouden wij hen niet hebben aanbeden. Zij hebben daar in het geheel geen kennis van, zij vermoeden slechts |
أَمْ آتَيْنَاهُمْ كِتَابًا مِّن قَبْلِهِ فَهُم بِهِ مُسْتَمْسِكُونَ(21) Hebben Wij hun ooit te voren een Boek gegeven waar zij zich aan vasthouden |
بَلْ قَالُوا إِنَّا وَجَدْنَا آبَاءَنَا عَلَىٰ أُمَّةٍ وَإِنَّا عَلَىٰ آثَارِهِم مُّهْتَدُونَ(22) Neen, zij zeggen: Wij zagen onze vaderen een godsdienst volgen en wij richten ons naar hun voetstappen |
وَكَذَٰلِكَ مَا أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ فِي قَرْيَةٍ مِّن نَّذِيرٍ إِلَّا قَالَ مُتْرَفُوهَا إِنَّا وَجَدْنَا آبَاءَنَا عَلَىٰ أُمَّةٍ وَإِنَّا عَلَىٰ آثَارِهِم مُّقْتَدُونَ(23) En evenzo zonden Wij geen waarschuwer naar een stad vóór u of de rijken hiervan zeiden: Wij zagen onze vaderen een godsdienst volgen, en wij treden in hun voetstappen |
۞ قَالَ أَوَلَوْ جِئْتُكُم بِأَهْدَىٰ مِمَّا وَجَدتُّمْ عَلَيْهِ آبَاءَكُمْ ۖ قَالُوا إِنَّا بِمَا أُرْسِلْتُم بِهِ كَافِرُونَ(24) Zij (de boodschappers) zeiden: Hoewel wij u een betere leiding brengen dan hetgeen gij uw vaderen hebt zien volgen? Zij zeiden: Waarlijk, wij verwerpen datgene waarmede gij gezonden zijt |
فَانتَقَمْنَا مِنْهُمْ ۖ فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُكَذِّبِينَ(25) Daarom straften Wij hen; ziet dan hoe het einde der loochenaars was |
وَإِذْ قَالَ إِبْرَاهِيمُ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِ إِنَّنِي بَرَاءٌ مِّمَّا تَعْبُدُونَ(26) En (gedenkt) hoe Abraham tot zijn vader en zijn volk zeide: Ik heb voorzeker iets uitstaande met hetgeen gij aanbidt |
إِلَّا الَّذِي فَطَرَنِي فَإِنَّهُ سَيَهْدِينِ(27) Doch Hij, Die mij schiep zal mij zeker leiden |
وَجَعَلَهَا كَلِمَةً بَاقِيَةً فِي عَقِبِهِ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ(28) En Hij maakte dit een blijvende leer voor zijn nakomelingen, opdat zij zich mochten bekeren |
بَلْ مَتَّعْتُ هَٰؤُلَاءِ وَآبَاءَهُمْ حَتَّىٰ جَاءَهُمُ الْحَقُّ وَرَسُولٌ مُّبِينٌ(29) Waarlijk, Ik liet dezen en hun vaderen in welvaart leven totdat de Waarheid en een welsprekende boodschapper, die alles verduidelijkte, tot hen kwam |
وَلَمَّا جَاءَهُمُ الْحَقُّ قَالُوا هَٰذَا سِحْرٌ وَإِنَّا بِهِ كَافِرُونَ(30) Maar nu de Waarheid tot hen is gekomen, zeggen zij: Dit is tovenarij en wij zullen er niet in geloven |
وَقَالُوا لَوْلَا نُزِّلَ هَٰذَا الْقُرْآنُ عَلَىٰ رَجُلٍ مِّنَ الْقَرْيَتَيْنِ عَظِيمٍ(31) En men zegt: Waarom is deze Koran niet aan een groot man uit de twee steden geopenbaard |
أَهُمْ يَقْسِمُونَ رَحْمَتَ رَبِّكَ ۚ نَحْنُ قَسَمْنَا بَيْنَهُم مَّعِيشَتَهُمْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ۚ وَرَفَعْنَا بَعْضَهُمْ فَوْقَ بَعْضٍ دَرَجَاتٍ لِّيَتَّخِذَ بَعْضُهُم بَعْضًا سُخْرِيًّا ۗ وَرَحْمَتُ رَبِّكَ خَيْرٌ مِّمَّا يَجْمَعُونَ(32) Delen deze de barmhartigheid van uw Heer uit? Wij zijn het, Die in het tegenwoordige leven middelen van bestaan onder hen uitdelen en Wij verheffen sommigen hunner boven anderen in graden, opdat sommigen hunner anderen te werk mogen stellen. En de barmhartigheid van uw Heer is beter dan hetgeen zij vergaren |
وَلَوْلَا أَن يَكُونَ النَّاسُ أُمَّةً وَاحِدَةً لَّجَعَلْنَا لِمَن يَكْفُرُ بِالرَّحْمَٰنِ لِبُيُوتِهِمْ سُقُفًا مِّن فِضَّةٍ وَمَعَارِجَ عَلَيْهَا يَظْهَرُونَ(33) Ware er niet (het gevaar) dat alle mensen één groep zouden vormen, Wij zouden voor degenen die de Barmhartige verwerpen, daken voor hun huizen en trappen waarop zij naar boven konden lopen van zilver hebben gemaakt |
وَلِبُيُوتِهِمْ أَبْوَابًا وَسُرُرًا عَلَيْهَا يَتَّكِئُونَ(34) En deuren voor hun huizen; en rustbanken, waarop zij konden rusten |
وَزُخْرُفًا ۚ وَإِن كُلُّ ذَٰلِكَ لَمَّا مَتَاعُ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ۚ وَالْآخِرَةُ عِندَ رَبِّكَ لِلْمُتَّقِينَ(35) En versieringen. Maar dat alles is niets dan een voorziening voor het tegenwoordige leven, doch het Hiernamaals bij uw Heer is voor de godvruchtigen |
وَمَن يَعْشُ عَن ذِكْرِ الرَّحْمَٰنِ نُقَيِّضْ لَهُ شَيْطَانًا فَهُوَ لَهُ قَرِينٌ(36) En wie zich van de aanbidding van de Barmhartige afkeert, achter hem zetten Wij een satan, die zijn metgezel wordt |
وَإِنَّهُمْ لَيَصُدُّونَهُمْ عَنِ السَّبِيلِ وَيَحْسَبُونَ أَنَّهُم مُّهْتَدُونَ(37) En voorwaar, deze leidt hem van de rechte weg af, en toch denkt hij dat hij juist geleid wordt |
حَتَّىٰ إِذَا جَاءَنَا قَالَ يَا لَيْتَ بَيْنِي وَبَيْنَكَ بُعْدَ الْمَشْرِقَيْنِ فَبِئْسَ الْقَرِينُ(38) Wanneer zo iemand bij Ons komt, zegt hij tegen zijn metgezel: O, ware er tussen u en mij een afstand van het Oosten naar het Westen geweest. Wat is dit een boze metgezel |
وَلَن يَنفَعَكُمُ الْيَوْمَ إِذ ظَّلَمْتُمْ أَنَّكُمْ فِي الْعَذَابِ مُشْتَرِكُونَ(39) Indien gij onrechtvaardig handeldet, zal het u heden niet baten dat gij samen dezelfde straf ondergaat |
أَفَأَنتَ تُسْمِعُ الصُّمَّ أَوْ تَهْدِي الْعُمْيَ وَمَن كَانَ فِي ضَلَالٍ مُّبِينٍ(40) Kunt gij dan de doven doen horen en de blinden en degenen die klaarblijkelijk dwalen, leiden |
فَإِمَّا نَذْهَبَنَّ بِكَ فَإِنَّا مِنْهُم مُّنتَقِمُونَ(41) En indien Wij u wegnemen (uit hun midden) zullen Wij hen gewis bestraffen |
أَوْ نُرِيَنَّكَ الَّذِي وَعَدْنَاهُمْ فَإِنَّا عَلَيْهِم مُّقْتَدِرُونَ(42) En indien Wij u datgene tonen waarmede Wij hen bedreigen dan voorzeker hebben Wij macht over hen |
فَاسْتَمْسِكْ بِالَّذِي أُوحِيَ إِلَيْكَ ۖ إِنَّكَ عَلَىٰ صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ(43) Houd u daarom vast aan hetgeen u is geopenbaard; gij zijt voorzeker op het rechte pad |
وَإِنَّهُ لَذِكْرٌ لَّكَ وَلِقَوْمِكَ ۖ وَسَوْفَ تُسْأَلُونَ(44) Waarlijk, het is een eer voor u en voor uw volk en gij zult weldra (daarover) worden ondervraagd |
وَاسْأَلْ مَنْ أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ مِن رُّسُلِنَا أَجَعَلْنَا مِن دُونِ الرَّحْمَٰنِ آلِهَةً يُعْبَدُونَ(45) En vraagt aan Onze boodschappers die Wij vóór u zonden: Stelden wij naast de Barmhartige andere goden om te worden aanbeden |
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا مُوسَىٰ بِآيَاتِنَا إِلَىٰ فِرْعَوْنَ وَمَلَئِهِ فَقَالَ إِنِّي رَسُولُ رَبِّ الْعَالَمِينَ(46) Wij zonden Mozes met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, en hij zeide: Ik ben waarlijk een boodschapper van de Heer der Werelden |
فَلَمَّا جَاءَهُم بِآيَاتِنَا إِذَا هُم مِّنْهَا يَضْحَكُونَ(47) Maar toen hij met Onze tekenen tot hen kwam, ziet, bespotten zij hem |
وَمَا نُرِيهِم مِّنْ آيَةٍ إِلَّا هِيَ أَكْبَرُ مِنْ أُخْتِهَا ۖ وَأَخَذْنَاهُم بِالْعَذَابِ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ(48) En Wij toonden hun geen teken of het ene was groter dan het andere en Wij deden hen een straf ondergaan opdat zij zich mochten bekeren |
وَقَالُوا يَا أَيُّهَ السَّاحِرُ ادْعُ لَنَا رَبَّكَ بِمَا عَهِدَ عِندَكَ إِنَّنَا لَمُهْتَدُونَ(49) En zij zeiden (tot Mozes): O, gij tovenaar, bid voor ons tot uw Heer overeenkomstig het verdrag dat Hij met u heeft gesloten, wij zullen zeker de leiding volgen |
فَلَمَّا كَشَفْنَا عَنْهُمُ الْعَذَابَ إِذَا هُمْ يَنكُثُونَ(50) Maar toen Wij de straf van hen wegnamen, ziet, zij braken hun woord |
وَنَادَىٰ فِرْعَوْنُ فِي قَوْمِهِ قَالَ يَا قَوْمِ أَلَيْسَ لِي مُلْكُ مِصْرَ وَهَٰذِهِ الْأَنْهَارُ تَجْرِي مِن تَحْتِي ۖ أَفَلَا تُبْصِرُونَ(51) En Pharao riep tot zijn volk: O, mijn volk! Behoort het koninkrijk van Egypte niet aan mij toe? En stromen deze rivieren niet op mijn bevel? Kunt, gij dat niet inzien |
أَمْ أَنَا خَيْرٌ مِّنْ هَٰذَا الَّذِي هُوَ مَهِينٌ وَلَا يَكَادُ يُبِينُ(52) Of ben ik niet beter dan deze onaanzienlijke man die zich nauwelijks kan uitdrukken |
فَلَوْلَا أُلْقِيَ عَلَيْهِ أَسْوِرَةٌ مِّن ذَهَبٍ أَوْ جَاءَ مَعَهُ الْمَلَائِكَةُ مُقْتَرِنِينَ(53) Waarom zijn hem dan geen armbanden van goud geschonken of komen engelen niet in processie met hem |
فَاسْتَخَفَّ قَوْمَهُ فَأَطَاعُوهُ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمًا فَاسِقِينَ(54) Zo maakte hij zijn volk tot dwazen en zij gehoorzaamden hem. Zij waren inderdaad een overtredend volk |
فَلَمَّا آسَفُونَا انتَقَمْنَا مِنْهُمْ فَأَغْرَقْنَاهُمْ أَجْمَعِينَ(55) Toen zij Ons vertoornden, straften Wij hen en verdronken hen allen |
فَجَعَلْنَاهُمْ سَلَفًا وَمَثَلًا لِّلْآخِرِينَ(56) Wij deden hen vergaan en maakten dit tot een voorbeeld voor de komende (geslachten) |
۞ وَلَمَّا ضُرِبَ ابْنُ مَرْيَمَ مَثَلًا إِذَا قَوْمُكَ مِنْهُ يَصِدُّونَ(57) En wanneer de zoon van Maria als voorbeeld wordt genoemd, ziet, uw volk rijst op en keerde zich of in ofschuw |
وَقَالُوا أَآلِهَتُنَا خَيْرٌ أَمْ هُوَ ۚ مَا ضَرَبُوهُ لَكَ إِلَّا جَدَلًا ۚ بَلْ هُمْ قَوْمٌ خَصِمُونَ(58) En zij roepen: Zijn onze goden beter of is hij beter? Zij zeggen dit tot u alleen om te twisten. Waarlijk zij zijn een twistziek volk |
إِنْ هُوَ إِلَّا عَبْدٌ أَنْعَمْنَا عَلَيْهِ وَجَعَلْنَاهُ مَثَلًا لِّبَنِي إِسْرَائِيلَ(59) Hij (Jezus) is niets dan een dienaar wie Wij Onze gunst schonken en Wij stelden hem tot voorbeeld voor de kinderen van Israël |
وَلَوْ نَشَاءُ لَجَعَلْنَا مِنكُم مَّلَائِكَةً فِي الْأَرْضِ يَخْلُفُونَ(60) En indien Wij het wilden, konden Wij engelen uit uw midden tot opvolgers op aarde maken |
وَإِنَّهُ لَعِلْمٌ لِّلسَّاعَةِ فَلَا تَمْتَرُنَّ بِهَا وَاتَّبِعُونِ ۚ هَٰذَا صِرَاطٌ مُّسْتَقِيمٌ(61) Maar dit is een teken van het Uur. Twijfelt er daarom niet aan, maar volgt Mij. Dit is het rechte pad |
وَلَا يَصُدَّنَّكُمُ الشَّيْطَانُ ۖ إِنَّهُ لَكُمْ عَدُوٌّ مُّبِينٌ(62) En laat Satan u niet verleiden. Voorzeker, hij is voor u een openlijke vijand |
وَلَمَّا جَاءَ عِيسَىٰ بِالْبَيِّنَاتِ قَالَ قَدْ جِئْتُكُم بِالْحِكْمَةِ وَلِأُبَيِّنَ لَكُم بَعْضَ الَّذِي تَخْتَلِفُونَ فِيهِ ۖ فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ(63) Toen Jezus met duidelijke bewijzen kwam, zeide hij: Waarlijk ik ben met wijsheid tot u gekomen opdat ik u iets van hetgeen waarover gij onderling verschilt duidelijk moge maken. Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij |
إِنَّ اللَّهَ هُوَ رَبِّي وَرَبُّكُمْ فَاعْبُدُوهُ ۚ هَٰذَا صِرَاطٌ مُّسْتَقِيمٌ(64) Voorwaar, Allah is mijn Heer en uw Heer. Dient Hem daarom. Dit is het rechte pad |
فَاخْتَلَفَ الْأَحْزَابُ مِن بَيْنِهِمْ ۖ فَوَيْلٌ لِّلَّذِينَ ظَلَمُوا مِنْ عَذَابِ يَوْمٍ أَلِيمٍ(65) Maar vele groepen uit hun midden werden onenig. Wee de onrechtvaardigen wegens de straf van een smartelijke Dag |
هَلْ يَنظُرُونَ إِلَّا السَّاعَةَ أَن تَأْتِيَهُم بَغْتَةً وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ(66) Zij wachten slechts tot het Uur plotseling over hen komt, terwijl zij het niet voorzien |
الْأَخِلَّاءُ يَوْمَئِذٍ بَعْضُهُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّ إِلَّا الْمُتَّقِينَ(67) Vrienden zullen op die Dag elkanders vijanden zijn. Doch de godvruchtigen |
يَا عِبَادِ لَا خَوْفٌ عَلَيْكُمُ الْيَوْمَ وَلَا أَنتُمْ تَحْزَنُونَ(68) O Mijn dienaren, geen vrees zal op deze Dag over u komen noch zult gij treuren |
الَّذِينَ آمَنُوا بِآيَاتِنَا وَكَانُوا مُسْلِمِينَ(69) Die in Onze tekenen geloofdet en onderdanig waart |
ادْخُلُوا الْجَنَّةَ أَنتُمْ وَأَزْوَاجُكُمْ تُحْبَرُونَ(70) Gaat het paradijs binnen, gji en uw echtgenoten, gelukkig zijnde |
يُطَافُ عَلَيْهِم بِصِحَافٍ مِّن ذَهَبٍ وَأَكْوَابٍ ۖ وَفِيهَا مَا تَشْتَهِيهِ الْأَنفُسُ وَتَلَذُّ الْأَعْيُنُ ۖ وَأَنتُمْ فِيهَا خَالِدُونَ(71) Er zullen gouden schalen en bekers worden rondgereikt en er zal daarin alles zijn wat de zielen zich wensen en waar de ogen van genieten. En gij zult daarin vertoeven |
وَتِلْكَ الْجَنَّةُ الَّتِي أُورِثْتُمُوهَا بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ(72) Dit is de Tuin, die u is gegeven (als beloning) voor hetgeen gij deedt |
لَكُمْ فِيهَا فَاكِهَةٌ كَثِيرَةٌ مِّنْهَا تَأْكُلُونَ(73) Er is daarin een overvloed van fruit voor u waarvan gij kunt eten |
إِنَّ الْمُجْرِمِينَ فِي عَذَابِ جَهَنَّمَ خَالِدُونَ(74) De schuldigen zullen gewis de kastijding der hel blijven ondergaan |
لَا يُفَتَّرُ عَنْهُمْ وَهُمْ فِيهِ مُبْلِسُونَ(75) En deze zal voor hen niet verlicht worden en zij zullen daarin vertwijfelen |
وَمَا ظَلَمْنَاهُمْ وَلَٰكِن كَانُوا هُمُ الظَّالِمِينَ(76) Wij deden hun geen onrecht, doch zij waren tet die zichzelf onrecht plachten te doen |
وَنَادَوْا يَا مَالِكُ لِيَقْضِ عَلَيْنَا رَبُّكَ ۖ قَالَ إِنَّكُم مَّاكِثُونَ(77) En zij zullen schreeuwen: O, Malik, laat uw Heer een einde aan ons maken. Deze zal antwoorden: Gij moet blijven |
لَقَدْ جِئْنَاكُم بِالْحَقِّ وَلَٰكِنَّ أَكْثَرَكُمْ لِلْحَقِّ كَارِهُونَ(78) Wij brachten u zeker de Waarheid maar de meesten uwer waren er afkerig van |
أَمْ أَبْرَمُوا أَمْرًا فَإِنَّا مُبْرِمُونَ(79) Hebben zij een richting bepaald? Dan doen Wij dat ook |
أَمْ يَحْسَبُونَ أَنَّا لَا نَسْمَعُ سِرَّهُمْ وَنَجْوَاهُم ۚ بَلَىٰ وَرُسُلُنَا لَدَيْهِمْ يَكْتُبُونَ(80) Denken zij dat Wij hun heimelijk overleg en hun beraadslaging niet horen? Ja zeker! Onze boodschappers bij hen schrijven alles op |
قُلْ إِن كَانَ لِلرَّحْمَٰنِ وَلَدٌ فَأَنَا أَوَّلُ الْعَابِدِينَ(81) Indien de Barmhartige een zoon had, dan zou ik de eerste der aanbidders zijn |
سُبْحَانَ رَبِّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ رَبِّ الْعَرْشِ عَمَّا يَصِفُونَ(82) Verheven is de Heer der hemelen en der aarde, de Heer van de Troon, boven al hetgeen zij vertellen |
فَذَرْهُمْ يَخُوضُوا وَيَلْعَبُوا حَتَّىٰ يُلَاقُوا يَوْمَهُمُ الَّذِي يُوعَدُونَ(83) Laat hen praten en zich vermaken totdat de Dag komt die hun is beloofd |
وَهُوَ الَّذِي فِي السَّمَاءِ إِلَٰهٌ وَفِي الْأَرْضِ إِلَٰهٌ ۚ وَهُوَ الْحَكِيمُ الْعَلِيمُ(84) En Hij is God in de hemel en op aarde en Hij is de Alwijze, de Alwetende |
وَتَبَارَكَ الَّذِي لَهُ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا وَعِندَهُ عِلْمُ السَّاعَةِ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ(85) En zalig is Hij, Wie het Koninkrijk der hemelen en der aarde en alles, wat er tussen is, toebehoort, en bij Hem is de kennis van het Uur, en tot Hem zult gij worden teruggebracht |
وَلَا يَمْلِكُ الَّذِينَ يَدْعُونَ مِن دُونِهِ الشَّفَاعَةَ إِلَّا مَن شَهِدَ بِالْحَقِّ وَهُمْ يَعْلَمُونَ(86) En degenen die zij naast Allah aanroepen bezitten geen macht tot bemiddeling, behalve hij, die de Waarheid getuigt; en dat weten zij |
وَلَئِن سَأَلْتَهُم مَّنْ خَلَقَهُمْ لَيَقُولُنَّ اللَّهُ ۖ فَأَنَّىٰ يُؤْفَكُونَ(87) En indien gji hun vraagt: Wie schiep hen?, zullen zij zeker zeggen: Allah. Waarheen worden zij dan afgewend |
وَقِيلِهِ يَا رَبِّ إِنَّ هَٰؤُلَاءِ قَوْمٌ لَّا يُؤْمِنُونَ(88) En zijn (des Profeten) gezegde: O, mijn Heer, dit is een volk dat niet gelooft |
فَاصْفَحْ عَنْهُمْ وَقُلْ سَلَامٌ ۚ فَسَوْفَ يَعْلَمُونَ(89) Wend u dan van hen af en zeg: Vrede: en weldra zullen zij (hun dwaijling) te weten komen |
أحمد العجمي
خالد الجليل
سعد الغامدي
سعود الشريم
عبد الباسط
عبد الله الجهني
علي الحذيفي
فارس عباد
ماهر المعيقلي
محمد جبريل
المنشاوي
الحصري
مشاري العفاسي
ناصر القطامي
ياسر الدوسري
