ص ۚ وَالْقُرْآنِ ذِي الذِّكْرِ(1) Shâd. Bij de Koran, bezitter van eer. |
بَلِ الَّذِينَ كَفَرُوا فِي عِزَّةٍ وَشِقَاقٍ(2) Maar degenen die ongelovig zijn., verkeren in eigendunk en opstandigheid. |
كَمْ أَهْلَكْنَا مِن قَبْلِهِم مِّن قَرْنٍ فَنَادَوا وَّلَاتَ حِينَ مَنَاصٍ(3) Hoeveelgeneraties vóór hen hebben Wij niet vernietigd, die toen (tot Ons) riepen. Die tijd was niet de tijd om te vluchten. |
وَعَجِبُوا أَن جَاءَهُم مُّنذِرٌ مِّنْهُمْ ۖ وَقَالَ الْكَافِرُونَ هَٰذَا سَاحِرٌ كَذَّابٌ(4) En zij verbaasden zich dat er om waarschuwer uit hun midden tot hen was gekomen. En de ongelovigen zeiden: "Dit is een liegende tovenaar! |
أَجَعَلَ الْآلِهَةَ إِلَٰهًا وَاحِدًا ۖ إِنَّ هَٰذَا لَشَيْءٌ عُجَابٌ(5) Heeft hij de goden tot één God gernaakt? Voorwaar, dit is zeker een verbazingwekkend iets." |
وَانطَلَقَ الْمَلَأُ مِنْهُمْ أَنِ امْشُوا وَاصْبِرُوا عَلَىٰ آلِهَتِكُمْ ۖ إِنَّ هَٰذَا لَشَيْءٌ يُرَادُ(6) En de vooranstaanden onder hen gingen weg (zeggend:) "Ga door en wees geduldig met (de aanbidding van) jullie goden. Voorwaar, dat (van Moehammad) is zeker iets dat (tegen jullie) bedoeld is. |
مَا سَمِعْنَا بِهَٰذَا فِي الْمِلَّةِ الْآخِرَةِ إِنْ هَٰذَا إِلَّا اخْتِلَاقٌ(7) En wij hebben hierover niets gehoord in de laatste godsdienst. Dit is niets dan een verzinsel." |
أَأُنزِلَ عَلَيْهِ الذِّكْرُ مِن بَيْنِنَا ۚ بَلْ هُمْ فِي شَكٍّ مِّن ذِكْرِي ۖ بَل لَّمَّا يَذُوقُوا عَذَابِ(8) Is aan hem uit Ons midden de Vermaning neergezonden? Nee! Zij verkeren in twijfel over Mijn Vermaning. Nee! Zij hebben de bestraffing nog niet geproefd. |
أَمْ عِندَهُمْ خَزَائِنُ رَحْمَةِ رَبِّكَ الْعَزِيزِ الْوَهَّابِ(9) Of zijn bij ben de schatten van de Barmhartigheid van jouw Heer, de Almachtig, de Schenker? |
أَمْ لَهُم مُّلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۖ فَلْيَرْتَقُوا فِي الْأَسْبَابِ(10) Of behoort aan hèn het koninkrijk van de hemelen en de aarde en wat daartussen is? Laten zij dan langs de ladders omhoog klimmen! |
جُندٌ مَّا هُنَالِكَ مَهْزُومٌ مِّنَ الْأَحْزَابِ(11) Zij zijn daar niets anden dan het verslagen leger van de bondgenoten. |
كَذَّبَتْ قَبْلَهُمْ قَوْمُ نُوحٍ وَعَادٌ وَفِرْعَوْنُ ذُو الْأَوْتَادِ(12) Vóór hen loochende het volk van Nôeh, en (het volk van) de 'Âd en Fir'aun, de bezitter van de pinnen (macht). |
وَثَمُودُ وَقَوْمُ لُوطٍ وَأَصْحَابُ الْأَيْكَةِ ۚ أُولَٰئِكَ الْأَحْزَابُ(13) En de Tsamôed, het volk van Lôeth en de bewoners van Aikah. Zij zijn de bondgenoten. |
إِن كُلٌّ إِلَّا كَذَّبَ الرُّسُلَ فَحَقَّ عِقَابِ(14) En er was niemand onder hen, of hij loochende de Boodschappers, zodat Mijn bestraffing bewaarheid word. |
وَمَا يَنظُرُ هَٰؤُلَاءِ إِلَّا صَيْحَةً وَاحِدَةً مَّا لَهَا مِن فَوَاقٍ(15) En zij wachtten slechts op één enkele bliksemslag, die geen onderbreking kent. |
وَقَالُوا رَبَّنَا عَجِّل لَّنَا قِطَّنَا قَبْلَ يَوْمِ الْحِسَابِ(16) En zij zeggen: "Onze Heer, bespoedig voor ons ons deel (van de bestraffing) vóór de Dag des Oordeels." |
اصْبِرْ عَلَىٰ مَا يَقُولُونَ وَاذْكُرْ عَبْدَنَا دَاوُودَ ذَا الْأَيْدِ ۖ إِنَّهُ أَوَّابٌ(17) Weest geduldig mt wat zij zij zeggen, en gedenk Onze dienaar Dâwôed, de bezitter van kracht. Voorwaar, hij is de meest berouwtonende. |
إِنَّا سَخَّرْنَا الْجِبَالَ مَعَهُ يُسَبِّحْنَ بِالْعَشِيِّ وَالْإِشْرَاقِ(18) En Wij maakten de bergen dienstbaar, die met hem de Glorie van Allah prezen in de avond en in de ochtend. |
وَالطَّيْرَ مَحْشُورَةً ۖ كُلٌّ لَّهُ أَوَّابٌ(19) En (ook) de verzamelde vogels, allen wendden zich voortdurend tot Hem. |
وَشَدَدْنَا مُلْكَهُ وَآتَيْنَاهُ الْحِكْمَةَ وَفَصْلَ الْخِطَابِ(20) En Wij versterkten zi n koninkrijk en Wij gaven hem de wijsheid en de beslissende uitspraken. |
۞ وَهَلْ أَتَاكَ نَبَأُ الْخَصْمِ إِذْ تَسَوَّرُوا الْمِحْرَابَ(21) Heeft jou het bericht over de onenigheid bereikt? Toen zij over de muur de gebedsruimte binnendrongen? |
إِذْ دَخَلُوا عَلَىٰ دَاوُودَ فَفَزِعَ مِنْهُمْ ۖ قَالُوا لَا تَخَفْ ۖ خَصْمَانِ بَغَىٰ بَعْضُنَا عَلَىٰ بَعْضٍ فَاحْكُم بَيْنَنَا بِالْحَقِّ وَلَا تُشْطِطْ وَاهْدِنَا إِلَىٰ سَوَاءِ الصِّرَاطِ(22) Toen zij bij Dâwôed binnenkwamen, schrok Hij van ten, zij zeiden: "Wees niet bang, wij zijn twee mannen die het met elkaar oneens zijn, een van ons heeft de ander onrechtvaardig behandeld. Oordeel daarom rechtvaardig tussen ons en wijk niet af van de Waarheid en leid ons naar het rechte Pad. |
إِنَّ هَٰذَا أَخِي لَهُ تِسْعٌ وَتِسْعُونَ نَعْجَةً وَلِيَ نَعْجَةٌ وَاحِدَةٌ فَقَالَ أَكْفِلْنِيهَا وَعَزَّنِي فِي الْخِطَابِ(23) Voorwaar, mijn broeder heeft negen en negentig ooien en ik heb één ooi. Toen zei hij: 'Sta haar aan mij af.' En hij versloeg mij in het redetwisten." |
قَالَ لَقَدْ ظَلَمَكَ بِسُؤَالِ نَعْجَتِكَ إِلَىٰ نِعَاجِهِ ۖ وَإِنَّ كَثِيرًا مِّنَ الْخُلَطَاءِ لَيَبْغِي بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍ إِلَّا الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ وَقَلِيلٌ مَّا هُمْ ۗ وَظَنَّ دَاوُودُ أَنَّمَا فَتَنَّاهُ فَاسْتَغْفَرَ رَبَّهُ وَخَرَّ رَاكِعًا وَأَنَابَ ۩(24) Bij (Dâwôed) zei: "Voorzeker, hij heeft jou onrechtvaardig behandeld met de eis om jouw ooi am zijn ooien toe te voegen. En voorwaar, vele genoten behandelen elkaar onrechtvaardig, behalve degenen die geloven en die goede werken verrichten, en zij zijn slechts weinigen. En Dâwôed vermoedde dat Wij hem op de proef stelden, waarop hij zijn Heer om vergeving smeekte. Hij boog zich neer en hij toonde berouw. |
فَغَفَرْنَا لَهُ ذَٰلِكَ ۖ وَإِنَّ لَهُ عِندَنَا لَزُلْفَىٰ وَحُسْنَ مَآبٍ(25) Toen vergaven Wij hem dat. En voorwaar, voor hem is er bij Ons zeker (Onze) nabijheid en de beste plaats van terugkeer. |
يَا دَاوُودُ إِنَّا جَعَلْنَاكَ خَلِيفَةً فِي الْأَرْضِ فَاحْكُم بَيْنَ النَّاسِ بِالْحَقِّ وَلَا تَتَّبِعِ الْهَوَىٰ فَيُضِلَّكَ عَن سَبِيلِ اللَّهِ ۚ إِنَّ الَّذِينَ يَضِلُّونَ عَن سَبِيلِ اللَّهِ لَهُمْ عَذَابٌ شَدِيدٌ بِمَا نَسُوا يَوْمَ الْحِسَابِ(26) O Dâwôed, Wij hebben jou tot gevolmachtigde op aarde aangesteld, oordeel daarom met de Waarheid tussen de mensen en volg niet de begeerte, want die zal jou doen afdwalen van de Weg van Allah. Voorwaar, degenen die van de Weg van Allah afdwalen: voor hen is er een harde bestraffing omdat zij de Dag des Oordeels vergaten. |
وَمَا خَلَقْنَا السَّمَاءَ وَالْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا بَاطِلًا ۚ ذَٰلِكَ ظَنُّ الَّذِينَ كَفَرُوا ۚ فَوَيْلٌ لِّلَّذِينَ كَفَرُوا مِنَ النَّارِ(27) En Wij hebben de hemel en de aarde en wat dartussen is niet voor niets geschapen. Dat is een vermoeden van degenen die ongelovig zijn. Wee daarom degenen die niet in de Hel geloven. |
أَمْ نَجْعَلُ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ كَالْمُفْسِدِينَ فِي الْأَرْضِ أَمْ نَجْعَلُ الْمُتَّقِينَ كَالْفُجَّارِ(28) Zullen Wij degenen die geloven en goede werken verrichten behandelen als de verderfzaaiers op de aarde? Of zullen Wij de Moettaqôen be handelen als de verdorvenen? |
كِتَابٌ أَنزَلْنَاهُ إِلَيْكَ مُبَارَكٌ لِّيَدَّبَّرُوا آيَاتِهِ وَلِيَتَذَكَّرَ أُولُو الْأَلْبَابِ(29) (Dit is) een gezegend Boek dat Wij aan jou hebben neergezonden opdat zij Zijn Verzen zullen overpeinzen en opdat de bezitters van verstand er lering uit trekken. |
وَوَهَبْنَا لِدَاوُودَ سُلَيْمَانَ ۚ نِعْمَ الْعَبْدُ ۖ إِنَّهُ أَوَّابٌ(30) En Wij schonken Dâwôed Soelaimân, de beste dienaar. Voorwaar, hij is de meest berouwtonende. |
إِذْ عُرِضَ عَلَيْهِ بِالْعَشِيِّ الصَّافِنَاتُ الْجِيَادُ(31) (Gedenkt) toen hem in de avond dc snelle raspaarden werden getoond. |
فَقَالَ إِنِّي أَحْبَبْتُ حُبَّ الْخَيْرِ عَن ذِكْرِ رَبِّي حَتَّىٰ تَوَارَتْ بِالْحِجَابِ(32) Toen zei hij: "Voorwaar, ik koesterde de liefde voor het goede ten koste van het gedenken van mijn Heer, totdat zij onzichtbaar werden door de zonsondergang. |
رُدُّوهَا عَلَيَّ ۖ فَطَفِقَ مَسْحًا بِالسُّوقِ وَالْأَعْنَاقِ(33) Brengt ze naar mij terug." Daarna begon bij (de paarden) over de benen en de halzen te stirijken. |
وَلَقَدْ فَتَنَّا سُلَيْمَانَ وَأَلْقَيْنَا عَلَىٰ كُرْسِيِّهِ جَسَدًا ثُمَّ أَنَابَ(34) En voorzeker, Wij hebben Soelaimân op de proef gesteld en Wij zetten (hem) op zijn zetel, als een lichaam, waarna hij berouw toonde. |
قَالَ رَبِّ اغْفِرْ لِي وَهَبْ لِي مُلْكًا لَّا يَنبَغِي لِأَحَدٍ مِّن بَعْدِي ۖ إِنَّكَ أَنتَ الْوَهَّابُ(35) Hij zei: "Mijn Heer, vergeef rnij, en schenk mij een koninkrijk dat niemand na mij ooit zal bezitten. Voorwaar, U bent de Schenker. |
فَسَخَّرْنَا لَهُ الرِّيحَ تَجْرِي بِأَمْرِهِ رُخَاءً حَيْثُ أَصَابَ(36) En Wij maakten de wind un hem dienstbaar, die volgzaan waaide op zijn bevel, waarheen bij wilde. |
وَالشَّيَاطِينَ كُلَّ بَنَّاءٍ وَغَوَّاصٍ(37) En (ook) de Satans, allen waren bouwers en duikers. |
وَآخَرِينَ مُقَرَّنِينَ فِي الْأَصْفَادِ(38) En andere (Satans) vastgebonden in ketenen. |
هَٰذَا عَطَاؤُنَا فَامْنُنْ أَوْ أَمْسِكْ بِغَيْرِ حِسَابٍ(39) Dat is een ge-schenk van Ons, geef (het) dan weg of houd (het) achter; zonder afrekening. |
وَإِنَّ لَهُ عِندَنَا لَزُلْفَىٰ وَحُسْنَ مَآبٍ(40) En voorwaar, voor hem is er bij Ons zeker (Onze) nabijheid en de beste plaats van terugkeer. |
وَاذْكُرْ عَبْدَنَا أَيُّوبَ إِذْ نَادَىٰ رَبَّهُ أَنِّي مَسَّنِيَ الشَّيْطَانُ بِنُصْبٍ وَعَذَابٍ(41) En gedenk Onze dienaar, Ayyôeb, toen hij tot zij Heer riep: "Voorwaw, de Satan heeft mij getroffen met tegenspoed en bestraffing." |
ارْكُضْ بِرِجْلِكَ ۖ هَٰذَا مُغْتَسَلٌ بَارِدٌ وَشَرَابٌ(42) (Allah antwoordde:) "Stamp met jouw voet, dit is koel water om te baden en om van te drinken." |
وَوَهَبْنَا لَهُ أَهْلَهُ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةً مِّنَّا وَذِكْرَىٰ لِأُولِي الْأَلْبَابِ(43) En Wij hebben hem zijn familie en nog eens zoveel met hen geschonken, als een genade van Ons en als een tering voor de bezitters van verstand. |
وَخُذْ بِيَدِكَ ضِغْثًا فَاضْرِب بِّهِ وَلَا تَحْنَثْ ۗ إِنَّا وَجَدْنَاهُ صَابِرًا ۚ نِّعْمَ الْعَبْدُ ۖ إِنَّهُ أَوَّابٌ(44) (Allah zei tegen Ayyôeb:) "En neem een bosje gras in je hand, en sla daarmee (jouw vrouw) en breek jouw eed niet." Voorwaar, Wij troffen hem aan als een geduldige, de beste dienaar. Voorwaar, hij is de meest berouwtonende. |
وَاذْكُرْ عِبَادَنَا إِبْرَاهِيمَ وَإِسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ أُولِي الْأَيْدِي وَالْأَبْصَارِ(45) En gedenk Onze dienaren Ibrâhîm en Ishâq en Ya'qôeb allen waren beziners van grote kracht en inzicht. |
إِنَّا أَخْلَصْنَاهُم بِخَالِصَةٍ ذِكْرَى الدَّارِ(46) Voorwaar, Wij zuiverden hen volledig ten behoeve van (hun) godachtenis van het Hiernamaals. |
وَإِنَّهُمْ عِندَنَا لَمِنَ الْمُصْطَفَيْنَ الْأَخْيَارِ(47) En voorwaar, zij behoorden bij Ons zeker tot de beste uitgekozenen. |
وَاذْكُرْ إِسْمَاعِيلَ وَالْيَسَعَ وَذَا الْكِفْلِ ۖ وَكُلٌّ مِّنَ الْأَخْيَارِ(48) En gedeak Ismâ'îl (en Al Yasa' en Dzôelkifl: zij behoorden allen tot de besten. |
هَٰذَا ذِكْرٌ ۚ وَإِنَّ لِلْمُتَّقِينَ لَحُسْنَ مَآبٍ(49) Dit is een herinnering, en voorwaar, voor de Moettaqôen is er zeker de beste plaats van terrugkeer. |
جَنَّاتِ عَدْنٍ مُّفَتَّحَةً لَّهُمُ الْأَبْوَابُ(50) De Tuinen van 'Adn (het Paradijs) waarvan de poorten voor hen geopend zijn. |
مُتَّكِئِينَ فِيهَا يَدْعُونَ فِيهَا بِفَاكِهَةٍ كَثِيرَةٍ وَشَرَابٍ(51) Daarin leunen zij, zij vragen daarin om vele vruchten en om drinken. |
۞ وَعِندَهُمْ قَاصِرَاتُ الطَّرْفِ أَتْرَابٌ(52) En bij hen zijn mooie gezellinnen met ingetogen blikken, gelijk in leeftijd. |
هَٰذَا مَا تُوعَدُونَ لِيَوْمِ الْحِسَابِ(53) Dat is wat aan jullie beloofd is voor de Dag des Oordeels. |
إِنَّ هَٰذَا لَرِزْقُنَا مَا لَهُ مِن نَّفَادٍ(54) Voorwaar, dit is zeker een voorziening van Ons die geen einde kent. |
هَٰذَا ۚ وَإِنَّ لِلطَّاغِينَ لَشَرَّ مَآبٍ(55) Zo is het. En voorwaar, voor de overtreders is er zeker de slechtste plaats van terugkeer. |
جَهَنَّمَ يَصْلَوْنَهَا فَبِئْسَ الْمِهَادُ(56) De Hel, daarin zullen zij binnentreden en dat is de slechtste rustplaats. |
هَٰذَا فَلْيَذُوقُوهُ حَمِيمٌ وَغَسَّاقٌ(57) Zo is het. Laten zij hem (de bestraffing) proeven: kokend water en etter. |
وَآخَرُ مِن شَكْلِهِ أَزْوَاجٌ(58) En andere, daarop lijkende soorten. |
هَٰذَا فَوْجٌ مُّقْتَحِمٌ مَّعَكُمْ ۖ لَا مَرْحَبًا بِهِمْ ۚ إِنَّهُمْ صَالُو النَّارِ(59) Dit is een groep die samen niet jullie binnenstroomt. Er is geen welkom voor hen. Voorwaar, zij treden de Hel binnen. |
قَالُوا بَلْ أَنتُمْ لَا مَرْحَبًا بِكُمْ ۖ أَنتُمْ قَدَّمْتُمُوهُ لَنَا ۖ فَبِئْسَ الْقَرَارُ(60) Zij (hun volgelingen zullen) zeggen: "Nee, juist voor jullie is er geen welkom, jullie zijn het die dit over ons hebben gebracht." Dat is dan de slechtste vestiging. |
قَالُوا رَبَّنَا مَن قَدَّمَ لَنَا هَٰذَا فَزِدْهُ عَذَابًا ضِعْفًا فِي النَّارِ(61) Zij zullen zeggen: "Onze Heer, voor wie dit over ons heeft gebracht: vermenigvuldig de bestraffing in de Hel voor hem." |
وَقَالُوا مَا لَنَا لَا نَرَىٰ رِجَالًا كُنَّا نَعُدُّهُم مِّنَ الْأَشْرَارِ(62) En zij zullen zeggen: "Hou komt het dat wij niet de mensen (gelovigen) zien, die wij tot de slechtsten rekenden? |
أَتَّخَذْنَاهُمْ سِخْرِيًّا أَمْ زَاغَتْ عَنْهُمُ الْأَبْصَارُ(63) Is het omdat wij hen tot onderwerp van bespotting maakten, of slagen de ogen er niet in hen te zien?" |
إِنَّ ذَٰلِكَ لَحَقٌّ تَخَاصُمُ أَهْلِ النَّارِ(64) Voorwaar, dat zal zeker de waarheid zijn: het redetwisten van de bewoners van de Hel. |
قُلْ إِنَّمَا أَنَا مُنذِرٌ ۖ وَمَا مِنْ إِلَٰهٍ إِلَّا اللَّهُ الْوَاحِدُ الْقَهَّارُ(65) Zeg: "Ik ben slechts een waarschuwer, en er is geen god dan Allah, de Ene, de Overweldiger. |
رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا الْعَزِيزُ الْغَفَّارُ(66) De Heer van de hemelen en de aarde en wat er tussen hen is, de Almachtige, de Vergevensgezinde." |
قُلْ هُوَ نَبَأٌ عَظِيمٌ(67) Zeg: "Dit is een geweldig bericht. |
أَنتُمْ عَنْهُ مُعْرِضُونَ(68) Waarvan jullie je afwenden. |
مَا كَانَ لِيَ مِنْ عِلْمٍ بِالْمَلَإِ الْأَعْلَىٰ إِذْ يَخْتَصِمُونَ(69) Het is voor mij niet mogelijk dat ik kennis zou hebben over de Engelen toen zij redetwistten. |
إِن يُوحَىٰ إِلَيَّ إِلَّا أَنَّمَا أَنَا نَذِيرٌ مُّبِينٌ(70) Het is aan mij geopenbaard dat ik slechts een duidelijke waarschuwer ben." |
إِذْ قَالَ رَبُّكَ لِلْمَلَائِكَةِ إِنِّي خَالِقٌ بَشَرًا مِّن طِينٍ(71) (Gedenk) Toen jouw Heer tot de Engelen zei: "'Voorwaar, Ik schep een mens uit aarde. |
فَإِذَا سَوَّيْتُهُ وَنَفَخْتُ فِيهِ مِن رُّوحِي فَقَعُوا لَهُ سَاجِدِينَ(72) En Ik vervolmaak hem, en blaas hem van de Geest in." Toen knielden zij zich voor hem neer. |
فَسَجَدَ الْمَلَائِكَةُ كُلُّهُمْ أَجْمَعُونَ(73) Toen knielden alle Engelen tezamen neer. |
إِلَّا إِبْلِيسَ اسْتَكْبَرَ وَكَانَ مِنَ الْكَافِرِينَ(74) Behalve Iblîs, hij was hoogmoedig en hij behoorde tot de ongelovigen. |
قَالَ يَا إِبْلِيسُ مَا مَنَعَكَ أَن تَسْجُدَ لِمَا خَلَقْتُ بِيَدَيَّ ۖ أَسْتَكْبَرْتَ أَمْ كُنتَ مِنَ الْعَالِينَ(75) Hij (Allah) zei: "O Iblîs, wat heeft jou ervan weerhouden om neer te knielen toen Ik (Adam) met Mijn beide Handen had geschapen? Was jij hoogmoedig, of behoorde jij tot de hooghartigen?" |
قَالَ أَنَا خَيْرٌ مِّنْهُ ۖ خَلَقْتَنِي مِن نَّارٍ وَخَلَقْتَهُ مِن طِينٍ(76) Hij zei: "Ik ben beter dan hij. U heeft mij uit vuur geschapen, terwijl U hem uit aarde heeft geschapen. |
قَالَ فَاخْرُجْ مِنْهَا فَإِنَّكَ رَجِيمٌ(77) Hij (Allah) zei: "Ga dan weg uit haar (het Paradijs): voorwaar, jij bent een verworpene. |
وَإِنَّ عَلَيْكَ لَعْنَتِي إِلَىٰ يَوْمِ الدِّينِ(78) En voorwaar, op jou rust Mijn vervloeking, tot de Dag des Oordeels." |
قَالَ رَبِّ فَأَنظِرْنِي إِلَىٰ يَوْمِ يُبْعَثُونَ(79) Hij (Iblîs) zei: "Mijn Heer, geef mij uitstel tot de Dag waarop zij zullen worden opgewekt." |
قَالَ فَإِنَّكَ مِنَ الْمُنظَرِينَ(80) Hij (Allah) zei: "Voorwaar, jij behoort dan tot hen aan wie uitstel is gegeven. |
إِلَىٰ يَوْمِ الْوَقْتِ الْمَعْلُومِ(81) Tot de Dag van de vastgestelde tijd." |
قَالَ فَبِعِزَّتِكَ لَأُغْوِيَنَّهُمْ أَجْمَعِينَ(82) Hij (Iblîs) zei: "Bij Uw eer dan, ik zal hen zeker allen misleiden. |
إِلَّا عِبَادَكَ مِنْهُمُ الْمُخْلَصِينَ(83) Behalve Uw dienaren onder hen die zuiver zijn in hun aanbidding." |
قَالَ فَالْحَقُّ وَالْحَقَّ أَقُولُ(84) Hij (Allah): "De Waarheid, en Ik spreek de Waarheid. |
لَأَمْلَأَنَّ جَهَنَّمَ مِنكَ وَمِمَّن تَبِعَكَ مِنْهُمْ أَجْمَعِينَ(85) Ik zal zeker De Hel vullen met jou en met degenen onder hen die jou volgden, tezamen." |
قُلْ مَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ وَمَا أَنَا مِنَ الْمُتَكَلِّفِينَ(86) Zeg (O Moehammad): "Ik vraag jullie er geen beloning voor en ik behoor niet tot hen die verzinnen. |
إِنْ هُوَ إِلَّا ذِكْرٌ لِّلْعَالَمِينَ(87) Hij (de Koran) is niets dan een Vermaning voor de werelden. |
وَلَتَعْلَمُنَّ نَبَأَهُ بَعْدَ حِينٍ(88) En over een tijd zullen jullie zeker weten wat zijn boodschap was." |